Beplanking: verloop van latten en aanpak

In een eerder bericht heb ik al beschreven dat we voor de bouw van Vera gebruik maken van hol-bol geschaafde latten met een werkende breedte van ca. 4 cm. Met dit uitgangspunt is het de vraag hoe we deze latten verdelen over de hoogte van de romp, en ook waar we beginnen. Is het handig om bij de kiel te beginnen en dan naar beneden te werken (we bouwen ‘op de kop’), of juist om op dek niveau te beginnen en dan omhoog te stapelen?

wat is het probleem ?

figuur 1

Deze vragen komen naar voren omdat de romp niet overal even hoog is.

In figuur 1 is het principe van de beplanking getekend met planken van 16×3 cm.

Bij traditionele beplanking werd het probleem van het verloop in hoogte van de romp opgelost door de breedte van de planken te laten verlopen over de lengte van de romp. Omdat de naden bij een traditionele beplanking altijd zichtbaar blijven is het dan de kunst om een voor het oog evenwichtige verdeling van de breedte van de planken te verzinnen, zonder dat de planken plaatselijk te breed of te smal worden.

Het ontwerp van Vera voorziet in een beplanking van hol-bol geschaafde latten van 30×40 mm die onderling verlijmd worden. Bij deze afmetingen en toepassing van het hol-bol profiel wordt het heel moeilijk om ook nog de breedte van de lat te variëren in de lengterichting van de romp. Dat betekent dat we moeten variëren met het aantal latten.

Met een werkende breedte van 4 cm blijken op basis van de figuren 2 t/m 4 hiernaast de volgende aantallen latten nodig te zijn tussen de kiel en de bovenkant van de verschansing:

  • spant 01 – 58 latten
  • spant 09 – 72 latten
  • spant 19 – 54 latten

Daarmee zijn er dus 14 latten die tussen het middenschip (ter hoogte van spant 09) en het voorschip (spant 01)  beëindigd moeten worden. En op dezelfde wijze zijn er 18 latten die tussen spant 09 en spant 19 (achterschip) stoppen.

Wanneer we nu beginnen door een lat langs de kielbalk te zetten en dan naar het dek en de verschansing toe werken, dan zullen de 18 latten die niet over de gehele lengte lopen onder een hoek, gelijk met de bovenkant van de verschansing ingekort moeten worden. En omgekeerd worden die latten onder een hoek gelijk met de kielbalk ingekort als we bij de top van de verschansing beginnen. Daarbij zullen een aantal van die latten onder een vrij grote hoek de kielbalk c.q. de verschansing kruisen, wat niet goed is voor het langsverband en voor de bevestiging van de kielbalk of de bovenkant van de verschansing.

de aanpak in theorie

Om de latten nu zoveel als mogelijk parallel aan de kielbalk en aan de bovenkant van de verschansing te laten lopen wordt niet de kielbalk of de verschansing als uitgangspunt genomen, maar het midden van de beplanking, gemeten langs het spant. In figuur 1 is dit midden met een pijl aangegeven. In figuur 1 betekent dit dat er 36 latten boven dit midden komen en 36 latten er onder. Omdat in figuur 1 is uitgegaan van planken van 16×3 cm in plaats van latten van 4×3 cm zien we dat er 9 planken boven het midden zitten en 9 planken onder het midden. 

Om het verloop van de latten in het lengteprofiel van de romp te bepalen is nu eerst voor iedere spant het midden van de beplanking bepaald zoals in figuur 1 voor spant nr. 9 is aangegeven.  De middelste lat zal dus langs deze punten moeten lopen. Om het beeld compleet te maken is daarna op iedere spant vanuit het midden telkens een afstand van 8 latten (8×4 = 32 cm) langs het spant uitgemeten. Dit is de plek waar de 9e lat komt te liggen. En van daar weer een afstand ven 8 latten langs ieder spant voor de ligging van de 17e lat. En zo verder.

Zo krijgen we een overzicht van het verloop van de latten zoals hierna in figuur 5 is weergegeven. Hierin is de blauwe lijn de verbinding tussen de midden punten van de afzonderlijke spanten. De groene lijnen liggen hier telkens 32 cm (8 latten) van af. 

figuur 5

In figuur 5 is goed te zien dat de latten redelijk parallel lopen met de kielbalk en de bovenklant van de verschansing, maar niet perfect. Met name in het achterschip staan de latten toch nog onder een redelijk grote hoek met de bovenkant van de verschansing. Aan de kiel zijde is de aansluiting wel zoals ik had gehoopt. 

vertaling naar de praktijk

Vanuit de bovenstaande overwegingen ligt het voor de hand om de eerste lat op de middenlijn (de blauwe lijn in figuur 5) te plaatsen, en dan de volgende latten daar zowel aan de bovenkant als de onderkant tegen aan te plaatsen.

maar dan ...

De beplanking eindigt aan de kiel kant op de rand van de binnenkiel. De buitenkiel wordt daar vervolgens overheen geplaatst. En dat betekent dat de kiel wel bereikbaar moet blijven om de buitenkiel te kunnen plaatsen. 

Uit figuur 6 blijkt dat voor een bouwer van ongeveer 1,70 lang de kiel niet meer bereikbaar is vanaf het midden van de beplanking. Zelf ben ik wat groter, maar ook voor iemand van bijna 2 m is het niet goed te doen om comfortabel aan de kiel te werken wanneer de romp vanaf het midden van de beplanking dicht zit.

figuur 6

Figuur 6 is natuurlijk een mooi plaatje om het punt van de bereikbaarheid van de kielbalk te illustreren.  Maar in de praktijk hebben we dit ontdekt door de steiger te gebruiken waarop we stonden om de binnenkiel te bouwen en daarop proefondervindelijk te kijken hoever we uit het midden van het schip konden staan om nog steeds voldoende controle te hebben om bovenop de binnenkiel de buitenkiel aan te brengen.  Tot mijn verrassing kwamen we -net als in figuur 6- ongeveer uit halverwege het midden van de beplanking en de kielbalk. In het voor- en achterschip, daar waar de romp minder breed is konden we wel van het midden van de beplanking werken, maar breedste deel van de romp bleek logischerwijze maatgevend voor onze aanpak.

het plan

Dus hebben we op de spanten een lijn uitgezet op ca. 65 cm boven het midden van de beplanking. Telkens weer gemeten langs het spant. En dat wordt het startpunt voor de beplanking. Van daar uit zullen we eerst omhoog werken, naar de kiel toe.  Vervolgens leggen we de buitenkiel hierop en werken dan vanaf de beginlijn naar beneden de beplanking af richting het dek c.q. de verschansing.

Omdat er langs de kiel geen sprake meer is van een torsie of hoekverdraaiing in de romp kunnen we daar bredere planken gebruiken om lijm en tijd te besparen.  En zoals uit figuur 5 blijkt lopen de latten daar toch al nagenoeg parallel aan de kielbalk.

Vanwege de afdichting tussen het dek en de romp wil ik de laatste latten onder het dek parallel laten lopen aan de deklijn. Dat betekent dat we op de een of andere manier de latten die onder een hoek met de deklijn staan (zie figuur 5) schuin moeten afkorten. 

Een bijkomend voordeel is dan dat de verschansing in dezelfde lijn doorgezet kan worden.

een leerpuntje:

Achteraf gezien had ik dus beter direct het midden van de beplanking kunnen bepalen door uit te gaan van de kielbalk en de deklijn in plaats van de kielbalk en de bovenkant van de verschansing. Laten we dat maar voortschrijdend inzicht noemen. 

het hout in de praktijk

Zoals hierboven beschreven was het dus de bedoeling om de eerste lat op een afstand van 65 cm van het midden van de beplanking te leggen.

Toen we de eerste lat langs de op die manier uitgezette lijn neergelegd hadden bleek dat er voor het oog een paar vreemde bochten in deze lat zaten. Het is niet duidelijk of dit het gevolg is van meetfouten bij het uitzetten van de lijn, of van een optelling van alle afwijkingen in vorm en plaats van de feitelijke spanten ten opzichte van de tekening. Misschien ook wel een combinatie van beide.

We hebben uiteindelijk gekozen voor een vloeiend verloop van de eerste lat zo dicht mogelijk bij de uitgezette lijn.

De eerste latten

Nadat de eerste latten geplaatst  zijn heb ik de positie van de allereerste lat nog een opgemeten ten opzichte van de bovenkant van de dekweger en dit opnieuw uitgezet in de tekening. Het resultaat is vastgelegd in figuur 7. Het gemeten verloop van de eerste lat is weergegeven met de rode lijn. De afwijkingen met de theoretische lijn vallen nogal meer en zitten vooral in het voor- en acherschip.

In het achterschip loopt de lat wat vlakker. Voor de aansluiting bij de kiel maakt dit naar verwachting weinig verschil, maar de hoek waaronder de latten de deklijn doorsnijden wordt hierdoor alleen maar kleiner, wat weer een voordeel is. In het voorschip wordt de hoek met de deklijn iets groter, maar ik verwacht (of hoop) dat dat geen grote problemen oplevert omdat die hoek in het oorspronkelijke verloop van de latten niet al te groot was. In ieder geval kleiner dan de hoek in het achterschip.

figuur 7